Urnen uit de Villanovacultuur

Antiquarium

Twee urnen uit de ijzertijd getuigen van de verspreiding van de Villanovacultuur in het gebied tussen Perugia en Trasimeno-meer. De term “Villanova” wordt gewoonlijk gebruikt om een cultureel aspect van het protohistorische Italië (9e-8e eeuw v.C.) aan te duiden, dat voornamelijk vanuit archeologische bronnen wordt herkend, d.w.z. de kenmerken van materiële resten. Het gebied van de Villanovacultuur strekte zich uit tot ver buiten Emilia-Romagna, tussen de Apennijnen, de Adriatische Zee en de Po, en omvatte een vrij groot gebied dat werd begrensd door de Arno, de Tiber en de Tyrreense kust, wat overeenkomt met het huidige Toscane en het noorden van Lazio, en ook de Chiugi en het Trasimenogebied omvatte. Een van de belangrijkste kenmerken van de Villanovaanse beschaving is het bijna exclusieve gebruik van de begrafenisritus van crematie, samen met het gebruik van een biconische vaas waar de as in werd gedaan. Deze urnen werden afgesloten met omgekeerde kommen of, soms, met helmen voor begrafenissen van sommige eminente mannen. Naast de urn werd een begrafenisuitrusting gelegd, een verzameling van alledaagse voorwerpen, gereedschappen en gebruiksvoorwerpen, persoonlijke sieraden, paardentuig, wapens, maar ook aardewerk en bronzen servies.

De hoeveelheid en de kwaliteit van de grafgiften zijn voor de geleerden altijd belangrijke indicatoren geweest, zowel chronologisch als sociaal, omdat deze parameters aanvankelijk alleen het geslacht van de overledene onderscheidden, maar vanaf de 8e eeuw v. Chr. ook de rang en de rol die het individu in het leven had gespeeld. De Villanovaanse samenleving, die aanvankelijk uit sociaal oogpunt weinig gedifferentieerd was, legde zich toe op intensieve landbouw en veeteelt. Geleidelijk aan genereerden gespecialiseerde ambachtelijke activiteiten - metallurgie en pottenbakkerij - een accumulatie van rijkdom en bevorderden sociale gelaagdheid, wat leidde tot de opkomst van een aristocratische klasse die ook de handelsbetrekkingen met andere protohistorische gemeenschappen bevorderde en controleerde. De Villanovaanse gemeenschappen leefden in dorpen van hutten die gegroepeerd waren in kleine kernen met gedeelten voor gemeenschappelijk gebruik, gebouwd met een draagstructuur van houten palen, muren van bepleisterd en met leem afgewerkt metselwerk, en een dak van gevlochten riet op schuin oplopende balken.

De hutten werden gedomineerd door de haard en in de vloer van gestampte aarde kon een gat worden gegraven voor de dolium, een grote bolvormige keramische vaas die werd gebruikt om levensmiddelen in te bewaren. In de omgeving van de nederzettingen bevonden zich de begraafplaatsen, die werden gekenmerkt door “put”graven, eventueel bedekt met kiezelstenen; kuilgraven; “kist”graven van stenen platen of dolium-graven, bovengronds aangegeven door de aanwezigheid van een grafsteen bestaande uit grote rivierkiezels, eenvoudige zandsteensplinters of verticale gedenkstenen. Uit de voorwerpen die in de graven werden geplaatst, kunnen we veel leren over de levenswijze van de mensen van weleer en in het bijzonder over hun gewoonten.

Attenzione per visualizzare i contenuti video occorre accettare i cookie
Cookie settings